De superplie of superpellicum (Latijn: superpelliceum), ook wel koorhemd genoemd, is een wijd, wit linnen hemd, dat reikt tot aan de knieën en gedragen wordt over de toog. Het behoort tot de liturgische gewaden van de Katholieke Kerk. Soms is het koorhemd strak van vormgeving, maar brede stroken kant, haakwerk of borduurwerk zijn ook heel gewoon. Soms bestaat een superplie vanaf de zoom op de knieën tot aan de oksels geheel uit kant. (in Nederland alleen nog op hoogfeesten met de nodige schroom gedragen).
Een rochet (soms uitgesproken als: roket) is een superplie met minder wijde mouwen die door prelaten gedragen wordt.
Priester[]
Door priesters kan de superplie worden gedragen tijdens het dopen, hij draagt er dan een stola overheen. Ook tijdens het lof, gewone sacramentsuitstelling of sacramentsprocessie draagt de priester normaliter een superplie, met daarover de stola, koorkap en eventueel een velum. De priester draagt nooit een superplie tijdens het celebreren van de Mis.
Acolieten en misdienaars[]
De misdienaars en acolieten droegen in de geschiedenis altijd een albe (een superplie tot aan de voeten, dus geen kovelgewaad). In de loop der eeuwen is deze steeds verkort en uiteindelijk veranderd in de versie zoals wij hedendaags de superplie kennen. Tegenwoordig wordt er vaak een albe gedragen (al wordt dit door sommigen beschouwd als het rondlopen in liturgisch ondergoed). De laatste paar jaar begint de traditionele toog en superplie combinatie toch langzaam weer terug te komen (vooral onder de parochies met een jongere priester). In tegenstelling tot de franse(korte) versie, wordt de traditionele(lange) superplie vaak uitgekozen.
Misdienaars dragen (officieel) in een "normale" mis een rode toog plus een witte superplie (alhoewel de misdienaars in de meeste parochies ook een zwarte toog dragen), en tijdens de vastenperiode een zwarte/of paarse. Serviënten en acolieten dragen altijd een zwarte toog plus een witte superplie/albe.
Acolieten die reeds de lagere wijdingen hebben ontvangen verkiezen soms om een kovelgewaad (lang wit, bruin of zwart gewaad met lange mouwen en een diepe kap) in combinatie met een superplie te dragen. Helaas komt dit maar zelden voor, omdat sinds de jaren '60 er maar een beperkt aantal mensen de lagere wijingen hebben ontvangen. Ook de contemplatieve monniken dragen tijdens de mis vaak een kovelgewaad met een superplie of rochet-albe.
Oorsprong en regionale verschillen[]
De oorsprong van de superplie ligt in de albe; in feite is het een afgekorte variant daarvan. In tegenstelling tot de meeste andere gewaden toont de superplie een grote regionale variatie.
In Groot-Brittannië zijn de mouwen van de superplie extreem wijd, ongeveer zoals bij de kovel die monniken dragen tijdens het koorgebed. De Britse superplie sluit niet met een strikje, maar heeft een wijde, ronde halsopening. Britse superplies hebben zelden kant of haakwerk.
In Duitsland hebben de superplies drie plooien aan de voor- en aan de achterkant. Ze hebben, net als in Engeland, geen strikje, maar de halsopening is vierkant. De Duitse superplie zonder kant is tegenwoordig ook in Nederland en Vlaanderen erg gewild. De Britse wordt door koren veel gedragen, maar niet vaak door misdienaars en acolieten. De wijde mouwen ervan vegen namelijk wel eens kleinere voorwerpen van de credens.
fi:Kuoripaita fr:Surplis hr:Alba (odjeća) id:Surplis it:Cotta (liturgia) lt:Kamža no:Cotta pl:Komża pt:Sobrepeliz ru:Стихарь (католицизм) sk:Superpelícia sv:Röklin uk:Комжа